Protocol voor de werkwijze van de Raad voor de rechtshandhaving
De Raad voor de rechtshandhaving is een onafhankelijk inspectieorgaan, ingesteld bij Rijkswet van 10 oktober 2010. De Raad is belast met de algemene inspectie van de volgende organisaties:
• de politie, de opleiding van de politie en het openbaar ministerie;
• instellingen en inrichtingen waar vrijheidsstraffen, vrijheidsbeperkende straffen, vrijheidsbenemende maatregelen of vrijheidsbeperkende maatregelen ten uitvoer worden gelegd, of reclassering dan wel slachtofferzorg plaatsvindt;
• andere bij landsverordening of bij wet aangewezen organisaties die onder de verantwoordelijkheid van de in de Rijkswet bedoelde minister vallen en deel uitmaken van de justiële keten.
De Raad voert deze inspecties uit met betrekking tot de effectiviteit, de kwaliteit van de taakuitvoering en het beheer. De Raad is tevens belast met de algemene inspectie van de kwaliteit en effectiviteit van de justitiële samenwerking tussen de landen.
De Raad beschikt over wettelijke bevoegdheden en voert zijn werkzaamheden uit, onafhankelijk van de betrokken instellingen en verantwoordelijke ministers. Wel kunnen de ministers, na overleg met de Raad, aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering van het jaarplan van de Raad. Deze aanwijzingen kunnen echter geen betrekking hebben op de te hanteren methodiek, de oordeelsvorming van de Raad en zijn onderzoeksrapport (art. 4 Rijkswet). Ook kan de betrokken minister op basis van art. 21 van de Rijkswet aan de Raad verzoeken een onderzoek naar een instelling te verrichten. Daarvoor geldt hetzelfde.
Volgens art. 16 van de Rijkswet stelt de Raad voor zijn werkzaamheden een protocol voor de werkwijze vast dat openbaar wordt gemaakt. In dit protocol wordt inzicht gegeven in de procedure en zorgvuldigheidsregels die de Raad in acht zal nemen bij het uitvoeren van zijn inspectietaak.
Begripsbepalingen
In dit protocol wordt verstaan onder:
a. Landen: Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover het betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b. Raad: De Raad voor de rechtshandhaving bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving;
c. De Minister: De Minister als bedoeld in de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving;
d. Instelling(en): Justitiële diensten en/of instellingen, alsmede andere bij wet aangewezen organisaties die onder de verantwoordelijkheid van de Minister vallen en deel uitmaken van de justitiële keten en object van onderzoek zijn als bedoeld in artikel 3, van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving.
Het inspectieproces
De Raad onderscheidt de volgende soorten inspecties:
a. Doorlichtingsonderzoek, waarbij de inspectie gericht is op een algehele doorlichting van de effectiviteit, de kwaliteit van de taakuitvoering en het beheer van de instellingen;
b. Thema-onderzoek, waarbij de inspectie gericht is op een bepaald onderwerp of een samenstel van aan elkaar gerelateerde onderwerpen van dienstverlening of het functioneren van (een deel van) de justitiële keten op effectiviteit, kwaliteit van dienstverlening en het beheer daarvan;
c. Revisieonderzoek, op een daartoe strekkend verzoek van de betrokken Minister op basis van art. 21 tweede lid van de Rijkswet, waarbij de inspectie gericht is op een gehele of gedeeltelijke doorlichting van de effectiviteit, de kwaliteit van de taakuitvoering en het beheer van de instellingen;
d. Vervolgonderzoek, waarbij de inspectie gericht is op de evaluatie van de wijze waarop de dienst of instelling gevolg heeft gegeven aan eerdere bevindingen en aanbevelingen van de Raad, gedaan in een inspectierapport als bedoeld in artikel 30 van de Rijkswet.
De genoemde onderzoeken kunnen eveneens betrekking hebben op de samenwerking en samenwerkingsvormen binnen de justitiële keten en tussen de landen. (De Raad zal telkens aan de betrokken instellingen aangeven welk type inspectieonderzoek wordt verricht.)
Jaarplan
De Raad stelt een jaarplan op waarin de voorgenomen activiteiten van de Raad worden verantwoord. Het jaarplan wordt gezonden naar de Ministers die het vervolgens zenden naar de vertegenwoordigende organen.
Uitvoering van de inspecties
Toetsingskader
Voor elk onderzoek wordt een toetsingskader vastgesteld waarbij de geldende normen voor het onderzoek worden vastgesteld. Het toetsingskader wordt gebaseerd op de geldende internationale en landelijke regels voor het betrokken instituut of de betrokken samenwerkingsvorm. Daartoe kunnen ook behoren vastgestelde beleidskaders, richtlijnen, aanwijzingen en samenwerkingsafspraken. In het geval dat de regels ontbreken of onvolledig zijn, zal de Raad (deels) zelf het toetsingskader vaststellen. Bij die vaststelling kunnen externe deskundigen worden betrokken.
Vooronderzoek
Ten behoeve van de inspectie verricht de Raad vooronderzoek. Dit onderzoek omvat het onderzoek naar rapportages, plannen, verslagen van bevindingen van wetenschappelijke onderzoeken, eerdere inspectierapporten, mediaberichtgeving en andere relevante documenten en kennisbronnen in verband met het onderzoek.
Aankondiging
Tenminste vier weken vóór aanvang van de inspectie ontvangt de betrokken instelling een aankondigingsbrief met betrekking tot de te houden inspectie. In de aankondigingsbrief vermeldt de Raad in elk geval welke type inspectie het betreft en wanneer de inspectie plaatsvindt. Voor het overige vermeldt de brief, voor zover in dat stadium mogelijk, met wie de Raad wil spreken en welke dossiers de Raad wil inzien. De aankondigingsbrief bevat het verzoek een contactpersoon aan te wijzen en voorts de noodzakelijk geachte informatie voor het onderzoek aan de Raad ter beschikking te stellen.
Als de Raad dat nodig acht, wordt een inspectie zonder vooraankondiging verricht.
Self-assessment
In bijzondere gevallen kan de Raad een instelling waarop een inspectie betrekking heeft in staat stellen een self-assessment uit te voeren als voorbereiding op de door de Raad te houden inspectie, teneinde relevante inspectiegebieden en onderwerpen te identificeren. Dit wordt in de aankondigingsbrief vermeld.
Indien de instelling instemt met het self-assessment, verbindt de instelling zich het self-assessment binnen een door de Raad te bepalen termijn en volgens een door de Raad vast te stellen kader af te ronden en de bevindingen aan de Raad te rapporteren.
De Raad kan bijstand verlenen aan de dienst bij het ontwikkelen van een self-assessment instrument.
De Raad stelt de verzoekende dienst in kennis van het oordeel van de Raad over het verslag of rapport van het self-assessment.
Rapportage / hoor-wederhoor
De Raad zendt het concept-inspectierapport of, in het geval van een onderzoek bij meerdere instellingen, het deel van het concept-inspectierapport dat betrekking heeft op de betreffende instelling, naar de betrokken instelling en stelt
de instelling in de gelegenheid om binnen twee weken op het concept-rapport te reageren in die zin dat feitelijke onjuistheden of misverstanden in het concept-rapport worden rechtgezet.
Na ontvangst van de reactie van de instelling of na verloop van de reactietermijn stelt de Raad de Minister in de gelegenheid om binnen twee weken op het inspectierapport te reageren in die zin dat feitelijke onjuistheden of misverstanden in het concept-rapport worden rechtgezet.
Na ontvangst van de reactie van de Minister of na verloop van de reactietermijn stelt de Raad het rapport vast.
De Raad kan de Minister aanbevelingen doen met betrekking tot eventueel te treffen maatregelen. De aanbevelingen worden opgenomen in het door de Raad vast te stellen inspectierapport.
Het door de Raad vastgestelde inspectierapport wordt gezonden aan de betrokken minister.
Openbaarheid
Inspectierapporten worden, behalve wanneer sprake is van de in de Rijkswet genoemde uitzonderingsgevallen, openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt niet eerder dan zes weken nadat het rapport is toegezonden aan de Minister. Openbaarmaking geschiedt door middel van publicatie op de Internetpagina van de Raad.
De Raad kan besluiten een nadere toelichting te geven op een gepubliceerd rapport, door middel van persberichten, interviews met vertegenwoordigers van de media of anderszins.
Opvolging van aanbevelingen
Op basis van art. 32 van de Rijkswet kan de Raad, indien de Minister stelselmatig geen gevolg geeft aan de aanbevelingen van de Raad, daarvan mededeling doen aan het vertegenwoordigend orgaan van het betrokken land en de Rijksministerraad. Of het geval zich voordoet dat de Minister stelselmatig nalaat om gevolg te geven aan de aanbevelingen wordt door de Raad beslist op basis van tenminste twee vervolgonderzoeken naar aanleiding van een vastgesteld inspectierapport.
Afwijking van de procedure. Evaluatie. Inwerkingtreding
De Raad kan in bijzondere gevallen besluiten af te wijken van de hiervoor genoemde werkwijze. De beslissing wordt gemotiveerd en schriftelijk ter kennis gebracht aan de te inspecteren instelling.
De Raad zal het protocol uiterlijk twee jaren na het in werking treden evalueren op basis van ervaringen in de praktijk. De evaluatie kan leiden tot aanpassing van het protocol. Een aangepaste tekst van het protocol zal op de voorgeschreven wijze bekend worden gemaakt.
Dit protocol treedt in werking met ingang van de dag waarop het op het Internetpagina van de Raad wordt gepubliceerd.
Aldus door de Raad vastgesteld op 28 september 2011.